"Moreel, Hockey en de Coach" .Uit Sticks februari 1970
Opzettelijk staat moreel voorop, want als er één teamsport is, waarbij het moreel een heel
belangrijke rol speelt, dan is het wel hockey. Dat de coach een belangrijke rol speelt in
het al of niet goed spelen, weten wij allen. Als het moreel goed is en de ploeg is aan de
winnende hand, dan hoeft hij er niet aan te pas te komen, maar zakt de ploeg als een pudding
in elkaar, dan kan hij een goede wending aan de zaak geven. Er staat "kan", want
natuurlijk kan het moreel te zwaar geschokt zijn, of de prestaties van de tegenapartij
overtuigend. Maar juist die twijfelgevallen, dat het vriezen kan of dooien - en hoe vaak
komt dat niet voor- dan komt het op de kennis en de takt van de coach aan. Kennis moet hij
in de eerste plaats hebben. Hij moet weten hoe de bewegingen in het veld moeten zijn.
Hij moet eventuele zwakheden van de tegenpartij kunnen onderkennen en de eigen partij
zich het beste kan instellen op de sterke kanten van de tegenpartij. Hij moet kunnen
bepalen of taktiekverandering nuttig kan zijn. Hij moet a.h.w. een veldheersblik hebben.
Takt moet een coach in het bijzonder hebben. Hij moet mensenkennis hebben en pedagogisch
zijn en moet een hoger moreel bezitten dan de spelers. Een coach, die het maar laat gaan
als het de ploeg slecht gaat met het idee van "er valt toch niets merr te redden"
doet daar fout aan. Zo lang er leven is, is er hoop. Hij moet aanwijzingen geven, hij moet
iets zeggen, dat de spelers uit de put haalt. Hij moet trachten hun gedachten : "Wij
verliezen" over te schakelen in "Wij zullen vechten tot het bittere eind".
Lukt hem dat, dan heeft hij zijn taak goed verricht. Om dat echter te kunnen, moet hij zijn
ploeg als ploeg goed kennen en de spelers als mens. Geen twee mensen zijn gelijk en dus moet
elke speler op de voor hem geëigende manier worden aangepakt. Wat de mensen echter allen
gemeen hebben is: dat ze niet alsmaar weer op hun fouten gewezen worden, ook al zijn ze waar.
Hij zal zijn fouten hoogstwaarschijnlijk zelf wel kennen en er alles aan doen, wat hij kan.
Lukt hem dit niet, dan moet men dit accepteren, want men heeft hem als teamlid geaccepteerd. Bekend is
dat ze moreel gesterkt worden, als ze complimenten krijgen, de coach moet het peil, dat het
team en elke speler apart kan bereiken, kennen. Wanneer dit peil bereikt is, moet dit ook niet
ongemerkt voorbij gaan. Al met al moet een coach zijn mensen goed kennen en weten hoe zij
ze moet aanpakken. En daar is aanleg en ervaring voor nodig. Maar dat niet alleen, de coach
kan het moreel beïnvloeden. Uiteindelijk moet het beginnen bij de aanvoerder en de spelers zelf.
De spelers moeten beseffen dat kameraadschap de belangijkste pijler is, waarop de eenheid
is gebouwd. Ze moeten doordrongen zijn van het elkaar moeten dienen en bijstand verlenen,
zij moeten aan de andere kant zich beperken tot zelfconcentratie om spelers niet uit hun
concentratie te halen door op- of aanmerkingen. Men moet er vanuit gaan, dat iedere speler
zijn uiterste best doet, dat men speelt voor zijn plezier en dat het altijd prettiger is goed
te spelen dan slecht. De aanvoerder is hier de man die ervoor moet zorgen dat de rust in
het team bewaard blijft. Een ploeg, die met overtuiging speelt is ALTIJD een rustige ploeg
en haalt daardoor meer overwinningen dan elke andere. |